Bij kinderen is de spraak- en taalontwikkeling in volle gang. Spreken is een complexe vaardigheid. Gedachten, ideeën of gevoelens worden omgezet in taal en deze taal wordt omgezet in spraakbewegingen. Er zijn meer dan 100 spieren, die via de neurologische zenuwbanen worden aangestuurd om op het juiste moment de juiste beweging te maken met de juiste snelheid en kracht. Dit vereist een grote mate van coördinatie en timing. Bij een kind met stotteraanleg is deze timing voor spraakbewegingen minder goed en loopt het risico te gaan stotteren.
Bij 5% van alle kinderen komt stotteren voor. Bij 80% van deze kinderen herstelt zich dit spontaan, mits er door de omgeving met ‘bemoediging’ op gereageerd wordt. Bij 20% gaat het niet vanzelf over. 1% van alle volwassenen stottert. Als één van de ouders stottert is er 25% meer kans dat het kind gaat stotteren.
De ontwikkeling en het karakter van het kind, reacties van anderen en ervaringen, spelen een rol in de eventuele verdere ontwikkeling van stotteren. De factoren die het stotteren uitlokken kunnen heel verschillend zijn. Factoren die spanning veroorzaken of inspanning vragen bij het spreken, kunnen het spreekproces verstoren.
Jonge kinderen met een snelle spraak- en taalontwikkeling kunnen al snel moeilijke woorden gebruiken en in lange zinnen spreken. Vaak willen ze ook nog graag snel reageren. Dit is voor hun spraakspieren op dat moment te moeilijk te realiseren. Maar ook een vertraagde spraak- en taalontwikkeling kan een factor zijn. Het kost kinderen dan moeite hun ideeën in woorden om te zetten, waardoor stottergedrag kan ontstaan.
Reacties van anderen, bijvoorbeeld opmerkingen als ‘praat eens langzaam’, ‘haal eerst eens diep adem en zeg het nog een keer’ geven vaak onbedoeld het kind het gevoel, dat hij het niet goed doet en niet mag stotteren. Het kind gaat nog meer zijn best doen om ‘goed’ te praten en dit veroorzaakt spanning.